Meteen naar de content
  • Uitleg
  • |
  • Beleid en organisatie
  • |
  • po
  • vo
  • mbo

Gelijke kansen en digitalisering? Goede toegang is niet genoeg

Toenemende digitalisering in het onderwijs vraagt om aandacht voor kansengelijkheid. Hoe zorgen we dat élke leerling kan profiteren van nieuwe technologische mogelijkheden? En hoe zorgen we dat die nieuwe mogelijkheden worden ingezet om verschillen tussen leerlingen van verschillende achtergronden te verkleinen in plaats van te vergroten? Deze longread brengt belangrijke aandachtspunten en overwegingen in beeld rond digitalisering en gelijke kansen.

Lotte Dondorp
Remco Pijpers

Door Lotte Dondorp, Remco Pijpers

19 november 2020
22 minuten lezen

Voorjaar 2020, de coronacrisis overviel de samenleving en het onderwijs. Vragen over kansengelijkheid werden extra urgent: niet alle leerlingen en studenten hadden aan het begin van de crisis toegang tot internet en devices en niet iedereen bleek digitaal vaardig genoeg. Onderzoek laat zien dat leerlingen van laagopgeleide ouders de grootste achterstanden opliepen. De vraag werd steeds nadrukkelijker gesteld: wat kunnen scholen doen om het ideaal van gelijke kansen in tijden van meer digitaal onderwijs zoveel mogelijk waar te maken?

Onderwijs aan het stuur

Deze publicatie laat zien hoe kansengelijkheid en -ongelijkheid elkaar afwisselen bij digitalisering in het onderwijs. Een goed ontworpen digitale app die leerlingen met leerachterstanden verder helpt, heeft potentieel een groot bereik en kan zo bijdragen aan het verkleinen van verschillen.

Tegelijkertijd ontstaan er grotere verschillen tussen leerlingen als bepaalde groepen beter hun voordeel weten te doen met digitale mogelijkheden dan andere. Dat vraagt om bewuste keuzes en weging, met het onderwijs aan het stuur.

Gelijke kansen en het onderwijs

Het ideaal van gelijke kansen stelt dat ieder mens met (potentieel) gelijke talenten en vermogens dezelfde kansen moet hebben in de samenleving, ongeacht zijn of haar achtergrond. Onderwijs wordt gezien als een van de belangrijkste middelen om dit ideaal te bereiken. In het onderwijs krijgt iedereen in principe de kans om zich zo goed mogelijk te ontwikkelen, los van iemands verdere omstandigheden. Kansengelijkheid in het onderwijs wil niet zeggen dat elke leerling dezelfde resultaten moet behalen, maar dat de achtergrond van de leerling (denk aan gender, etniciteit of sociaal-economische status) niet van invloed zou moeten zijn op zijn resultaten (OECD, 2018).

Equality of equity?

Kansengelijkheid is op verschillende manieren te interpreteren. Het onderstaande plaatje laat dit goed zien.

Illustratie van het verschil tussen equality en equity: bij equality krijgt iedereen dezelfde behandeling, bij equity krijgt niet iedereen dezelfde behandeling, maar wel hetzelfde eindresultaat

© Interaction Institute for Social Change, Angus Maguire, interactioninstitute.org, madewithangus.com

Zorgen voor kansengelijkheid is te interpreteren als het bieden van dezelfde behandeling aan iedereen (allemaal een kistje om op te staan). Deze aanpak lost het probleem van ongelijkheid in de samenleving echter niet altijd op. In het geval van het plaatje valt er met die aanpak bijvoorbeeld iemand buiten de boot: het kleinste jongetje kan de wedstrijd niet volgen.

Het bieden van gelijke kansen is ook te interpreteren als het kiezen voor een ongelijke behandeling voor verschillende mensen op een manier die aansluit op hun behoeften (iemand krijgt geen, één, of twee kistjes om op te staan, afhankelijk van de lengte). Als dat aanbod goed wordt benut kan het tot meer gelijkheid leiden. In het voorbeeld van het plaatje: iedereen kan de wedstrijd volgen. In het Engels bestaat er een handig onderscheid om dit verschil in interpretatie duidelijk te maken: equality tegenover equity.

Het is een bekende uitspraak in het onderwijs: om meer gelijkheid te bereiken moeten we ongelijk behandelen. Dit past bij het principe van equity. Sommige leerlingen hebben extra ondersteuning nodig, zodat er wordt gecompenseerd voor achterstanden die zij door een ongelijke startpositie hebben. Er wordt dan dus rekening gehouden met de context, namelijk de ongelijke startpositie, zodat ook leerlingen die op achterstand stonden de mogelijkheid hebben om dezelfde resultaten te behalen.

Het plaatje laat ook mooi zien waarom dit zo belangrijk is: bij een exact gelijke behandeling (equality) alleen kan het kleinste jongetje de wedstrijd niet volgen, wat te interpreteren is als ‘mee kunnen doen in de maatschappij’. Alleen door extra ondersteuning die compenseert voor de omstandigheden (equity) komt hij boven het hek uit.

Kansen of uitkomsten?

“Gelijke behandeling is van fundamenteel belang voor meer rechtvaardigheid. Maar: als iedereen in principe een gelijke behandeling krijgt en je ziet dat er toch structureel ongelijke uitkomsten zijn, dan betekent het dat er iets mis is in het systeem. Daarom focus ik me in mijn onderzoek op gelijke uitkomsten. Als je ziet dat bepaalde groepen systematisch minder toegang hebben tot werk, niet in bepaalde vakgebieden terecht komen of bijvoorbeeld radicaliseren, dan betekent dat dat we een ongelijke samenleving hebben gecreëerd. Het is niet goed als we dan tegen mensen zeggen: je hebt je kansen gehad en ze blijkbaar niet gegrepen. Als we zoiets zien gebeuren moeten we benoemen dat het systeem oneerlijk is en actie ondernemen.” – Ellen Helsper, Professor of Digital Inequalities, London School of Economics

Kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs

Sinds 2016 waarschuwt de Onderwijsinspectie nadrukkelijk dat de kansenongelijkheid in het Nederlandse onderwijs oploopt: leerlingen met hoogopgeleide ouders krijgen eerder een hoog schooladvies, terwijl leerlingen met laagopgeleide ouders eerder een laag schooladvies krijgen, ook al hebben zij een vergelijkbaar niveau.

In de Staat van het onderwijs 2017 waarschuwde de Inspectie voor toenemende segregatie. Leerlingen van verschillende sociaal-economische en etnische achtergronden komen in eigen ‘bubbels’ terecht en komen elkaar steeds minder tegen. In sommige van die bubbels zitten veel leerlingen met leerachterstanden en leerproblemen. Hierdoor ontstaat er op sommige scholen een concentratie van leerlingen met uiteenlopende problematieken. Die scholen hebben weer eerder last van het toenemende lerarentekort, waardoor de kwaliteit van het onderwijs voor de leerlingen op die scholen achteruit kan gaan, waardoor de kansen ongelijk worden.

In 2019 en 2020 nam de kansenongelijkheid in het onderwijs voor het eerst niet verder toe, maar de verschillen die er al waren blijven bestaan (Inspectie van het Onderwijs, 2017-2020).

Kansenongelijkheid op school zet het idee van het onderwijs als gelijkmaker onder druk: school wordt steeds meer een plek die bevoordeelde groepen juist sneller vooruit helpt in de maatschappij vergeleken met de groepen met minder kansen. Er wordt door het onderwijs en andere partijen hard gewerkt om de kansenongelijkheid tegen te gaan. De Gelijke Kansen Alliantie, een netwerk van gemeenten, scholen en maatschappelijke organisaties, is hier een goed voorbeeld van.

Stel altijd de vraag naar gelijke kansen

“Het lastige is, dat bijna alles wat je in het onderwijs doet, de kloof vergroot. Als een leerling minder stress heeft door zijn thuissituatie, zal hij de tijd die hij doorbrengt op school veel beter benutten. En wie een rustig en ondersteunend gezin heeft, benut de voordelen van bijvoorbeeld huiswerk ook veel meer. Bij de invoering van nieuwe elementen in het onderwijs, zoals het gebruik van nieuwe technologie, is het daarom belangrijk een gesprek te voeren over gelijke kansen. Probeer steeds te bedenken wat de effecten zijn voor verschillende groepen.” – Pedro de Bruyckere, pedagoog en onderzoeker aan de Arteveldehogeschool Gent en Universiteit Leiden

Sturingsmodel

Het onderwijs kan bij digitale ontwikkelingen zelf de regie behouden door te denken en te sturen vanuit waarden. Het ‘Sturingsmodel waardevol digitaliseren’ uit de publicatie Waarden wegen van Kennisnet is daarbij een hulpmiddel.

Het sturingsmodel waardevol digitaliseren: digitalisering beïnvloedt waarden, waarden voeden ethiek, ethiek stuurt digitalisering

Sturingsmodel waardevol digitalisering uit ‘Waarden wegen’

Waarden wegen – Een ethisch perspectief op digitalisering in het onderwijs

Met deze publicatie laten we schoolbestuurders, schoolleiders, ict-coördinatoren en leraren uit het po, vo en mbo zien hoe ethiek helpt om bij digitalisering te sturen op waarden.

pdf | 1.95 MB

Door te beginnen bij een voor het onderwijs belangrijke waarde als gelijke kansen kunnen scholen digitalisering zo sturen dat gelijke kansen voorop komen te staan. Dit vraagt steeds weer om een ethische weging in verschillende contexten. Het Ethiekkompas van Kennisnet helpt onderwijsteams om samen ethische afwegingen te maken.

Goede toegang is de basis

Elke leerling zou toegang moeten hebben tot een goed werkend device, tot veilig internet en tot passende en toegankelijke digitale leermiddelen. Veel is op dit gebied al goed geregeld. Toch zijn er ook nog verschillen tussen scholen, met een effect op gelijke kansen.

Elke leerling een goed werkend device en veilig internet

Tijdens de coronacrisis had bijna iedere leerling thuis toegang tot digitale middelen nodig om goed te kunnen blijven leren. Veel schoolbesturen regelden na een extra financiële impuls van de overheid via de coöperatie SIVON in hoog tempo devices en internet voor leerlingen die vanuit huis geen toegang hadden.

Toch verschilt het nog per school in hoeverre digitale devices beschikbaar zijn. Ook de kwaliteit van die middelen verschilt. Dit kan effect hebben op de gelijke kansen van leerlingen. Scholen met kinderen van wie de ouders meer te besteden hebben, beschikken vaker over digitale materialen die het onderwijsproces kunnen verrijken, of zij kunnen aan de ouders vragen om die middelen aan te schaffen. Dit kan leerlingen van scholen met ouders die niet altijd in staat zijn om voorgeschreven laptops of tablets aan te schaffen, op achterstand zetten.

Als de school laptops en tablets beschikbaar zou stellen – net als schoolboeken en ander lesmateriaal – dan kan dit ongelijkheden door de achtergrond van leerlingen voorkomen.

Voldoen aan toegankelijkheidseisen

Voor de toegankelijkheid van het onderwijs is het noodzakelijk dat ook leerlingen met beperkingen zonder drempels gebruik kunnen maken van leermiddelen. De Europese eisen voor digitale toegankelijkheid geven hier een kader voor. 

Door de toenemende digitalisering in het onderwijs verschuiven ook de verantwoordelijkheden op dit gebied. De verantwoordelijkheid om leermaterialen toegankelijk te maken komt nu meer en meer bij uitgeverijen van digitaal materiaal te liggen. Het is belangrijk dat verschillende partijen hier goed in samenwerken.

Tips voor toegankelijk leermateriaal

Dit zijn praktische handvatten voor toegankelijk leermateriaal:

  • Dedicon heeft 2 boekjes ontwikkeld met in totaal 20 tips voor toegankelijke informatie: Maak open! en Doe mee! 
  • Leveranciers die de toegankelijkheid van hun eigen producten willen testen vinden hier een lijst met handige links
  • Ontwerpers kunnen gebruikmaken van richtlijnen als universal design en methodieken als ethics by design (zie pagina 45 van Waarden wegen).

Toegang tot ict-toepassingen voor elke leerling

Een gerichte inzet van digitale middelen, zoals digitale prentenboeken en educatieve sociale robots, kan positieve effecten hebben op het welzijn en de prestaties van bepaalde groepen leerlingen, zoals leerlingen met Nederlands als tweede taal en leerlingen met gedragsstoornissen of leerproblemen. Zo kunnen kleuters uit gezinnen met een lage sociaal-economische status dankzij digitale prentenboeken grote vooruitgang boeken op taalvaardigheden als woordenschat, woordherkenning en fonologisch bewustzijn (Kennisrotonde, 2017). Ook apps in de thuissituatie kunnen leerlingen met achterstanden op het gebied van taal en rekenen vooruit helpen. Die apps moeten dan wel toegankelijk zijn, goed zijn afgestemd op de ontwikkeling van kinderen en aansluiten bij het Nederlandse onderwijs (Segers, 2017).

Leerlingen met rijke en hoogopgeleide ouders krijgen steeds vaker ook buiten schooltijd les, met ingekochte bijlessen (Elffers, 2019). Dit wordt ook wel ‘schaduwonderwijs’ genoemd. Ingekochte bijlessen kunnen ongelijke kansen in de hand werken, omdat ouders met minder geld niet voor extra bijlessen kunnen betalen. De kinderen van rijke ouders krijgen zo een extra grote voorsprong. Digitale apps en websites kunnen deze kloof weer verkleinen, omdat ze vaak goedkoper en toegankelijker zijn dan ingekochte bijlessen. Dat lost het probleem van de toenemende competitie echter niet op: wie zich buiten school niet met extra begeleiding en oefening bezig houdt, blijft achter.

Digitale (onderwijs)apps en websites kunnen de kloof tussen groepen verkleinen, maar ze lossen het probleem van kansongelijkheid niet op.

© iStock

Bovendien kunnen digitale bijlessen en oefenapps waar ouders voor moeten betalen ook bijdragen aan ongelijke kansen. Er komen steeds meer digitale oefenapps beschikbaar, waarmee leerlingen buiten schooltijd kunnen oefenen met schoolopgaven. Die apps zijn vaak ook zo ingericht dat ze specifiek trainen voor de eindtoets. Als de ene ouder wel 12 euro in de maand kan en wil betalen voor een abonnement op zo’n app en de andere niet, dan krijgt de ene leerling meer kansen dan de andere. 

Dit is een brede maatschappelijke vraag: er zijn veel nieuwe mogelijkheden om te leren buiten de school, maar hoe zorgen we dat hierdoor de ongelijkheid niet verder toeneemt? 

Digitale gelijkheid vraagt om meer dan toegang

Als de toegang tot digitale middelen goed geregeld is, dan zijn we er niet. We noemen hier drie aspecten die van invloed zijn op digitale gelijkheid:

  • Hoe belangrijk zijn digitale vaardigheden?
  • Wat is de invloed van datagebruik en algoritmes?
  • Hoe kan een leerling de digitale wereld zelf mede vormgeven?

Het belang van vaardigheden

Vaak zijn de mensen die al een voorsprong in de samenleving hebben ook degenen die de mogelijkheden van de digitale samenleving weten te benutten. Het SCP stelde in 2016 dat de grote verschillen in de toekomst niet bepaald zullen worden door bezit, maar door vaardigheden: we gaan van haves en havenots naar cans en cannots (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2016). Basisvaardigheden als taal en rekenen zijn van groot belang  voor een goed leven in de samenleving. Toch loopt het niveau van basisvaardigheden onder Nederlandse leerlingen de laatste jaren terug. 

Vooral over de leesvaardigheden van jongeren zijn grote zorgen. De toenemende digitalisering maakt dit probleem extra urgent. Of iemand zijn weg kan vinden in de samenleving wordt steeds meer bepaald door de vraag of iemand zijn weg kan vinden op het internet, bijvoorbeeld om zichzelf te informeren, en bij het vinden van een baan of opleiding. Maar wie niet goed (begrijpend) kan lezen of getallen kan duiden, vindt zijn weg online ook niet goed. 

Om goed aan de (digitale) samenleving deel te kunnen nemen, is het bovendien belangrijk dat leerlingen digitaal geletterd zijn. Een digitaal geletterde leerling beheerst ict-basisvaardigheden, maar ook computational thinking, informatievaardigheden en mediawijsheid. Ook kritisch leren denken over de invloed van technologie op het eigen leven en de samenleving en hier vervolgens actief in kunnen sturen, is onderdeel van digitale geletterdheid. 

Er zijn grote verschillen in digitale geletterdheid tussen de leerlingen uit verschillende onderwijstypen. Vooral bij leerlingen uit het praktijkonderwijs en het vmbo valt het lage niveau vaak op. Dit bleek ook uit eerdere onderzoeken. In het voorgenomen nieuwe curriculum is digitale geletterdheid een van de negen leergebieden. Doordat digitale geletterdheid structureel wordt opgenomen in het curriculum kunnen ongelijkheden verkleind worden. Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) werkt op dit moment aan kerndoelen op basis van de input van leraren en schoolleiders in het project curriculum.nu. Dat moet uiteindelijk ook leiden tot leermiddelen die recht doen aan de behoefte van leerlingen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking, voor wie bestaande lessen over digitale geletterdheid tot dusver grotendeels niet geschikt zijn.

Leer élke leerling kritisch denken

“Elke leerling moet kritisch leren denken over de samenleving. Zeker in een wereld waarin informatie en kennis als neutraal wordt voorgesteld, terwijl er vaak verborgen machten achter schuil gaan. Je ziet helaas dat leerlingen op het vmbo vaak niet de tools in handen hebben om de goede kennis van de niet-goede kennis te kunnen scheiden. Dat kan leiden tot moeilijke discussies in het klaslokaal over geschiedkundige of geopolitieke onderwerpen. Het is de kunst om niet de strijd aan te gaan, maar om samen te  leren: hoe scheid je feit van fictie, hoe scheid je pseudowetenschappelijke kennis van wetenschappelijke kennis, hoe scheid je veel wetenschappelijke kennis van weinig wetenschappelijke kennis? Die tools moeten we élke leerling geven; niet alleen de vwo-leerling.” – Iliass El Hadioui, socioloog en wetenschappelijk docent aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam (in de Kennisnet-podcast)

Ook zelfregulatievaardigheden zijn van belang voor gelijke kansen. Apps en sociale media zijn zo ontworpen dat ze continu aandacht opeisen. Wie zijn aandacht beter weet te richten krijgt meer voor elkaar, wie daar meer moeite mee heeft is onderhevig aan de stroom van berichten en onderbrekingen. Hoger opgeleiden zetten internet eerder in om bepaalde doelen te bereiken (het volgen van een cursus, netwerken via LinkedIn) en minder snel als afleiding (Scheerder et al., 2020). Inzetten op zelfregulatievaardigheden bij leerlingen is daarom van groot belang. De afleiding van bijvoorbeeld smartphones in het onderwijs heeft vooral gevolgen voor de prestaties van leerlingen die toch al minder goed scoorden.

Smartphonebeleid op school: deze stappen helpen je op weg

Alleen toegang is niet genoeg

“Alleen toegang bieden tot de digitale wereld is niet genoeg. Tijdens de coronacrisis is dit in het onderwijs heel zichtbaar geworden. Zelfs als jonge mensen uit gezinnen met een lage sociaal-economische status toegang hebben tot het internet wil dat niet zeggen dat het ze lukt om er goed gebruik van te maken. Sterker nog: als je je alleen op technologie richt, bijvoorbeeld door 1 laptop-per-kind-beleid, zonder dat goed aan te vullen met begeleiding, dan vergroot je de ongelijkheid. Je geeft jongeren een mogelijkheid om te ontsnappen in de digitale wereld. Ze kunnen onder verkeerde invloed komen te staan, of verzanden in een gameverslaving. Bij het bieden van toegang hoort daarom altijd goede begeleiding en aandacht voor kennis en vaardigheden.” – Alexander van Deursen, professor communicatiewetenschappen aan de Universiteit Twente

Zet data-analyses en algoritmes verantwoord in

In het onderwijs wordt steeds meer data gebruikt. Scholen en besturen kijken hoe ze data-analyses en algoritmes kunnen gebruiken om leerlingen beter te laten leren, om schoolsucces te voorspellen en uitval tegen te gaan. Voor de lange termijn wordt veel verwacht van artificial intelligence. Dit zijn computerprogramma’s die zelf leren door grote hoeveelheden data te analyseren, daar regels en strategieën uit te destilleren en die vervolgens beslissingen helpen nemen. 

Het gebruik van algoritmes en data-analyses kan bijdragen aan gelijke kansen: leerlingen met meer risico op uitval kunnen bijvoorbeeld eerder geholpen worden, en menselijke vooroordelen hebben minder directe invloed. 

Tegelijkertijd kan het tot ongelijkheid leiden als de gebruikte systemen vooroordelen in zich dragen. Dat kan op verschillende manieren gebeuren. 

  • De vooroordelen kunnen in het ontwerp van het systeem zelf zitten, bijvoorbeeld als het systeem zo geprogrammeerd is dat het onterechte conclusies trekt op basis van nationaliteit of etniciteit. 
  • De vooroordelen kunnen ook naar voren komen als het systeem conclusies trekt uit een dataset die vooroordelen in zich draagt of ongelijkheden in de samenleving reproduceert. Zo kan het gebeuren dat een algoritme concludeert dat vooral mannen geschikt zijn voor een bepaalde baan, omdat de data over de afgelopen 10 jaar laat zien dat er voor die functie vooral mannen werden aangenomen. 
  • Een onvolledige dataset kan ook een oorzaak zijn van vooroordelen in algoritmes. Het systeem wordt dan niet goed ‘getraind’ met data. Voorbeelden hiervan zijn een automatische zeeppomp die alleen zeep loslaat op het moment dat er blanke handen onder gehouden worden.

Het is hierom belangrijk dat scholen, als ze data-analyses en systemen die werken op basis van algoritmen inzetten, verantwoord omgaan met de adviezen die uit de systemen en analyses naar voren komen. Welke beslissingen doen ertoe, hoe worden ze genomen en welke informatie is nodig om te controleren of die beslissingen gebaseerd zijn op normen, regels en kaders waar we het als samenleving mee eens zijn? Ook als er in de toekomst meer gebruik gemaakt wordt van algoritmes en AI in het onderwijs, blijven menselijke inschattingen en afwegingen een belangrijke eindverantwoordelijkheid van leraren, schoolleiders en bestuurders.

Menselijke blik vereist

Het is een wettelijke eis dat er altijd sprake moet zijn van een menselijke blik bij besluiten die gevolgen hebben voor een persoon. Dat soort besluiten mogen nooit alleen automatisch genomen worden.

Adaptieve leersystemen: geen eenduidige effecten op gelijke kansen

Systemen die echt zelflerend zijn worden nog nauwelijks toegepast in het onderwijs. Wel maken veel scholen al gebruik van adaptieve systemen, bijvoorbeeld voor rekenen en taal, die beslissingen nemen op basis van data die ze tijdens het leerproces verkrijgen. Deze leermiddelen passen zich tijdens het leren en oefenen aan aan het niveau van de leerling, op basis van voorgeprogrammeerde beslissingen.

Adaptieve leermiddelen dragen de belofte van meer gelijke kansen in zich: elke leerling leert op zijn eigen niveau en krijgt steeds een volgende opdracht aangeboden die hem een stapje verder helpt. Bij adaptief leermateriaal is het probleem van vaste niveaugroepen – waar leerlingen niet snel weer uit komen – minder snel aan de orde, omdat zij hun eigen route door het materiaal volgen en dus een stap vooruit kunnen zetten als zij eraan toe zijn. Bovendien verdwijnt hierdoor het stigmatiserende effect van een vaste niveaugroep.

De resultaten uit wetenschappelijk onderzoek zijn echter nog niet eenduidig over de invloed van digitale adaptieve leermiddelen op gelijke kansen. Uit de eerste onderzoeken blijkt dat alle leerlingen er in lichte mate van profiteren, maar dat de leerlingen die toch al goed presteerden er het meest hun voordeel mee doen (Heijsters & Van der Ploeg, 2020). Vanuit het perspectief van gelijkheid en rechtvaardigheid kunnen we hier op verschillende manieren naar kijken.

  • Is een middel dat vooral de toch al bevoordeelde groep verder helpt (en dat daarmee verschillen vergroot) wel rechtvaardig?
  • Of is het juist onrechtvaardig om nieuwe mogelijkheden te onthouden aan een groep leerlingen die er zijn voordeel mee kan doen?

Dit vraagstuk is onderdeel van een bredere discussie over differentiatie in het onderwijs (Denessen 2017) en zal door verschillende schoolteams verschillend beantwoord worden.

Ook is er nog onvoldoende bekend over de effecten van adaptief leermateriaal op verschillende groepen.

Er kunnen positieve effecten optreden: het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat zwakke rekenaars meer zelfvertrouwen krijgen doordat ze steeds voldoende opgaven krijgen aangeboden die ze goed kunnen beantwoorden. Of dat leerlingen minder last hebben van vooroordelen die leraren onbewust hebben over hun mogelijkheden.

Er kunnen ook negatieve effecten optreden: leerlingen die moeite hebben met impulscontrole zijn misschien niet altijd gebaat zijn bij adaptieve systemen die hun eerst gegeven antwoord meetellen in hun score. Ook is het denkbaar dat leerlingen met autisme of dyslexie meer moeite hebben om met de systemen te werken. Of dat leerlingen die zwak rekenen eerder in de war raken van adaptieve systemen die werken op basis van verschillende rekenmethodes met verschillende rekenstrategieën.

Het is belangrijk dat er meer onderzoek gedaan wordt naar de effecten van digitale leermiddelen voor verschillende groepen, zodat goede afwegingen op het gebied van rechtvaardigheid gemaakt kunnen worden. Intussen is het goed als scholen zich oriënteren op de mogelijkheden van adaptieve leermiddelen op dit moment en goed bekijken of deze passen bij hun didactische visie en leerlingpopulatie.

Kansengelijkheid en de coronacrisis

Het onderzoek naar de invloed van de coronacrisis op de kansengelijkheid van leerlingen loopt nog. Wel is het aannemelijk dat de verschillen tussen leerlingen zijn toegenomen in de periode dat de scholen moesten sluiten (8 weken vanaf 16 maart 2020): de rol van ouders en achtergrond werd ineens veel sterker doordat leerlingen lang thuis moesten leren (Onderwijsraad, 2020). Uit een tussentijdse rapportage van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat er grote variatie is in de mate waarin ouders zich bekwaam genoeg voelden om hun kinderen te helpen bij het schoolwerk. Hogeropgeleide ouders hadden hier meer vertrouwen in dan lageropgeleide ouders. Ook bleek dat leerlingen van arme ouders thuis niet altijd beschikking hadden over een laptop of tablet om mee te werken. Uit onderzoek van Bazalt Groep blijkt dat leraren meer kansenongelijkheid zagen ontstaan door het verschil in de thuissituatie van leerlingen. (Bazalt Groep 2020) Onderzoek van de Universiteit Oxford bevestigt dit beeld: leerlingen van laagopgeleide ouders liepen de grootste leerachterstanden op tijdens de Nederlandse lockdown van 8 weken (Engzell et al, 2020).

Van de Werfhorst, Kessenich en Geven (2020) deden onderzoek naar ongelijkheden in de mate waarin leerlingen en scholen digitaal waren voorbereid op de gevolgen van de pandemie. Ze gebruikten daarvoor data van de International Computer and Information Literacy Study (ICILS) en de Teaching and Learning International Survey (TALIS) uit 2018, over meer dan 50 landen. Uit hun analyse komt naar voren dat de achtergrond van leerlingen duidelijk gerelateerd is aan hun digitale vaardigheden: kinderen met een hogere sociaal-economische status hadden betere digitale vaardigheden en waren in die zin beter voorbereid op de crisis. Ook bestaan er in veel landen verschillen tussen scholen als het gaat om digitale infrastructuur en ict-vaardigheden van het personeel. Ook dit kan tot meer ongelijke kansen leiden (Van de Werfhorst et al., 2020).

Laat elke leerling zien dat hij of zij de digitale wereld mede vorm kan geven

De digitale wereld wordt door bijna iedereen gebruikt, maar door een kleine groep mensen ontworpen. Ellen Helsper, professor of digital inequalities aan de London School of Economics, benadrukt dat het overgrote deel van de digitale wereld wordt vormgegeven door een kleine groep met specifieke demografische kenmerken in Silicon Valley. Vrouwen zijn hierbij ondervertegenwoordigd, net als verschillende etnische of religieuze groepen.

Dit geldt ook voor Nederlandse beroepen in de ict. Hierdoor wordt het perspectief van deze groepen minder goed meegenomen in het ontwerp van digitale middelen. Dit heeft gevolgen voor de manier waarop de digitale wereld wordt vormgegeven en vervolgens voor de participatie en de representatie van deze groepen in de digitale wereld. Het onderwijs kan hier een rol in spelen en leerlingen door middel van voorbeelden, inspiratie en gelijke behandeling laten zien dat het ontwerp van de digitale wereld niet voorbehouden is aan bepaalde groepen.

Niet alleen het actieve ontwerp van de digitale wereld, ook het gebruik ervan draagt bij aan hoe die wereld er uiteindelijk uitziet, stelt Helsper. Digitale ecosystemen zijn zo ontworpen dat een ‘click’ of een ‘like’ bepaalde routes op de voorgrond stelt en andere naar de achtergrond verdringt. Algoritmes worden gevormd door gedrag. Het doet er dus toe wat we doen in de digitale wereld: we geven hem samen vorm. Het is goed als leerlingen op school leren om niet alleen passieve gebruikers van digitale middelen te zijn, maar dat ze leren dat ze de digitale wereld op een actieve en positieve manier kunnen vormgeven.

Beroepskeuze verloopt nog vaak via traditionele patronen

Volgens de Onderwijsraad verloopt de opleidings- en beroepskeuze van jongeren nog steeds volgens traditionele patronen, wat leidt tot typische mannen- en vrouwenberoepen: ‘In het vmbo bijvoorbeeld volgen nagenoeg alleen jongens opleidingen in de sector techniek, terwijl bijna alleen meiden opleidingen zorg en welzijn volgen. In de sectoren transport en logistiek, technisch en ict is het aandeel mannen ruim 85%, terwijl in de dienstverlenende, pedagogische en zorgsector 70% tot 80% vrouwen werkt.’ De raad benadrukt dat verschillen mogen bestaan, maar dat deze verschillen niet het gevolg mogen zijn van beperkte keuzevrijheid en ongelijke kansen die ontstaan door genderstereotypering in de maatschappij. Het is volgens de raad van belang dat het bewustzijn van culturele normen rondom gender in het onderwijs wordt versterkt (Onderwijsraad 2020). 

‘I’d blush if I could’

Digitale assistenten zoals Siri en Alexa zijn ontworpen in Silicon Valley, een gebied waar vooral mannelijke programmeurs werken. De assistenten dragen vrouwelijke namen, zijn standaard uitgerust met een vrouwelijke stem en geven behulpzame en soms onderdanige of flirterige antwoorden. Dit draagt bij aan een stereotype beeIdvorming over vrouwen. In 2019 rapporteerde UNESCO dat Siri op de opmerking ‘Siri, je bent een slet’, reageert met de woorden: ‘Ik zou blozen als ik dat kon.’ Het rapport I’d blush if I could: closing gender divides in digital skills through education gaat in op de ‘gender bias’ die uit dit soort ontwerpen naar voren komt (Unesco, 2019).

Conclusie

Toegang tot de digitale wereld is een belangrijke en noodzakelijke basis voor gelijke kansen in het onderwijs. Elke leerling moet toegang hebben tot een goed werkend device, tot veilig internet en tot passende en toegankelijke digitale leermiddelen. Maar alleen toegang is voor gelijke kansen niet genoeg en werkt mogelijk zelfs averechts. Het kan ertoe leiden dat degenen die al een voorsprong hadden in de samenleving ook hun voordeel weten te doen met de digitale wereld, terwijl andere groepen achterblijven.

Daarom is een tweesporenbeleid nodig.

Zorg voor goede toegang

Stuur gericht op goede toegang tot de digitale wereld voor elke leerling. Bijvoorbeeld door te zorgen dat de beschikking over een goed digitaal device niet afhangt van de middelen van ouders. En door ervoor te zorgen dat digitale leermaterialen voor alle leerlingen goed te gebruiken zijn, ook voor leerlingen met een beperking. 

Zorg dat goede toegang ook écht kan leiden tot kansengelijkheid

Zorg er dus voor:

  • dat elke leerling over voldoende basisvaardigheden beschikt
  • dat data-analyses en algoritmes verantwoord worden ingezet 
  • dat elke leerling weet dat hij of zij de digitale wereld mede vorm kan geven

De algemene conclusie dat digitale technologie in het onderwijs juist wel of niet bijdraagt aan gelijke kansen is niet zomaar te trekken. In deze longread hebben we spanningen blootgelegd: positieve en negatieve effecten kunnen tegelijkertijd optreden. Het gaat steeds om verschillende contexten en verschillende effecten voor verschillende groepen. Het luistert nauw om daarin het goede midden te vinden.

Zoek daarom verbinding met andere schoolbesturen om samen in gesprek te kunnen over het bevorderen van gelijke kansen in relatie tot digitalisering. Maar ook om gezamenlijk in te kopen en meer invloed op markt te hebben. Kijk bij de keuze voor leermiddelen bijvoorbeeld naar de manier waarop er gebruik gemaakt wordt van algoritmes en AI. Scholen kunnen met leveranciers en ontwerpers in gesprek op basis van waarden die voor het onderwijs van belang zijn. Rechtvaardigheid en gelijke kansen verdienen daarbij een belangrijke plek.

Tool: Ethiekkompas

Als school heb je te maken met allerlei ethische vraagstukken rondom digitalisering. Maar hoe geef je daar antwoord op? Met deze tool maak je het concreet

Ethiekkompas

Lees verder over ethiek en digitalisering

Waarden wegen

Lees de publicatie ‘Rapport ‘Waarden wegen’ pleidooi voor ethisch perspectief op digitalisering in het onderwijs’. Deze publicatie biedt een ethisch perspectief op digitalisering in het onderwijs.
Rapport ‘Waarden wegen’ pleidooi voor ethisch perspectief op digitalisering in het onderwijs

Bronnen

De onderwerpen waarover wij publiceren