Meteen naar de content
  • Stappenplan
  • |
  • Technologische innovatie
  • |
  • po
  • vo
  • mbo

Hoe experimenteer je met innovatieve technologie in het onderwijs?

Er komen steeds meer tools, apps en producten op de markt die kansen bieden voor het onderwijs. Scholen zijn nieuwsgierig naar deze technologische innovaties, maar weten niet zo goed waar te beginnen. Met het stappenplan in dit artikel kun je veilig en enthousiast experimenteren met een nieuw technologisch product.

Els Booij
Wietse van Bruggen

Door Els Booij, Wietse van Bruggen

15 april 2023
11 minuten lezen

Gebruikmaken van nieuwe technologie betekent vaak dat er nog maar weinig ervaring mee is, de effecten ervan meestal nog niet bewezen zijn en nog niet duidelijk is hoe de technologie effectief kan worden ingezet. 

In de praktijk betekent dit dat gekozen technologieën misschien helemaal niet zo werken als ze bedoeld zijn. Dat wil niet zeggen dat we nieuwe technologieën moeten vermijden, vaak kunnen ze wel degelijk iets betekenen voor het onderwijs. Maar het is belangrijk dat nieuwe technologie op een veilige manier uitgeprobeerd wordt, om te ontdekken of het aan de verwachtingen tegemoet komt. 

In dit artikel zetten we uiteen hoe je als ict-verantwoordelijke op een doordachte manier kunt beginnen met experimenteren, om de kansen en keerzijden van de technologie zelf te ervaren en eventuele risico’s bij bredere implementatie te minimaliseren. 

Experimenteren met nieuwe technologie: 5 fasen 

Veilig experimenteren met nieuwe technologieën die mogelijk interessant zijn voor jouw school bestaat uit 5 fasen:

  1. Oriëntatie – Ideeën opdoen die nog niet direct te koppelen zijn aan een concreet vraagstuk op school. Oftewel: trendwatching. 
  2. Ideevorming – Het centrale idee uit de oriëntatie koppelen aan een onderwijsvraagstuk 
  3. Ontwerp – Wat is het doel? Hoe gaan we het doen en hoe pakken we het aan? 
  4. Aan de slag – Toetsen van doelen en ontwerp. Indien nodig onderzoek aanpassen en evalueren. 
  5. Interpretatie en vervolg – Op basis van resultaten de vervolgstappen definiëren. 
Experimenteren met innovatieve technologie in 5 fasen: 1. Oriëntatie, 2. Ideevorming, 3. Ontwerp, 4. Aan de slag, 5. Interpreteren.

© Kennisnet

Beweegredenen

Laten we eerst kijken bij welke fase je experiment begint. Dat is afhankelijk van de motivatie die er is om de nieuwe technologie uit te proberen. Meestal ligt die motivatie in een van onderstaande 6 beweegredenen: 

  1. “Ik heb een onderwijskundig vraagstuk en wil onderzoeken of en welke technologie dit vraagstuk kan oplossen.” 
  2. “Dit nieuwe product lijkt me zó tof, ik wil het proberen!” 
  3. “Ik wil met de tijd mee en blijf achter als ik dit product niet uitprobeer.” 
  4. “Ik vind technologische innovatie in het onderwijs belangrijk en wil me breed oriënteren.” 
  5. “Ik wil aan de slag met dit product, omdat ik denk dat het verrijkend is voor het onderwijs en mijn leerlingen.” 
  6. “Ik heb een onderwijskundig vraagstuk en denk dat deze technologie of dit product een oplossing kan bieden.” 

Als je je herkent in nummer 1, 2, 3 of 4, dan begint je experiment bij fase 1, de oriëntatiefase. Klopt nummer 5 of 6 beter voor jou? Dan begint je experiment bij fase 2, de ideevorming. 

Voordat je begint: waar moet je rekening mee houden? 

Duur

Een periode van 10-12 weken is minimaal aan te bevelen, maar het is ook denkbaar om een heel schooljaar te besteden aan een grotere verandering. 

Betrokkenen

Betrek het hele onderwijsteam in het proces, ook als dat betekent dat er tijd moet worden vrijgemaakt. Dit is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de resultaten van iedereen zijn en ze niet worden opgedrongen door iemand anders. Maak iemand verantwoordelijk voor het volgen van het stappenplan. Verder is het belangrijk dat er voldoende onderwijskundige expertise in het team aanwezig is. Zorg ervoor dat de mensen die het experiment gaan uitvoeren, enthousiast zijn over het oorspronkelijke idee en dat ze hier genoeg tijd en ruimte voor hebben. Overleg regelmatig met het team dat het experiment uitvoert over de voortgang van het proces, ervaringen, mijlpalen, de resultaten, de struikelblokken en geleerde lessen. Zo kun je monitoren en bijsturen wanneer dat nodig is. 

Belanghebbenden

Organiseer in ieder geval 3 bijeenkomsten van circa 2 uur om anderen buiten de direct betrokkenen te informeren over het experiment:

  • Tijdens de ideefase voor het koppelen van de technologie aan een onderwijsvraagstuk. 
  • Bij de start van de uitvoering van het experiment om te delen wat er gaat gebeuren, hoe dat gebeuren en waartoe het moet leiden. 
  • Bij de afronding om samen de resultaten te interpreteren.
  • Fase 1: Oriëntatie

    De oriëntatiefase heeft als doel het opdoen van ideeën binnen scholen te stimuleren. Het gaat over out-of-the-box denken en oplossingen vinden voor nog niet bestaande of bekende problemen. Juist door je te oriënteren op technologische innovaties voor scholen ontdek je tools en programma’s die bepaalde processen kunnen verbeteren. Processen die nu werken, maar beter, sneller of anders kunnen, zodat ze bijdragen aan het leerproces van de leerling.

    Tijdens deze fase doe je inspiratie op bij innovatielabs, congressen, andere scholen en besturen en houd je op internet de laatste trends bij. De oriëntatiefase is voor iedereen toegankelijk, van leraar tot bestuur. Op de hoogte zijn van technische trends kan zelfs worden opgenomen in het beleid. Zo kan het bestuur besluiten om met alle vaksecties verschillende apps uit te proberen of juist leraren en ict-beheerders aanmoedigen om met technologie te experimenteren.

    Vragen om te stellen tijdens de oriëntatiefase:

    • Welke nieuwe technologie introduceren andere scholen, wat proberen zij uit?
    • Welke nieuwe apps en systemen gebruiken andere sectoren zoals de zorg?
    • Welke start-ups zijn trending en bieden mogelijk kansen voor het onderwijs?
    • Welke technologische trends staan op dit moment centraal en moeten we in de gaten houden?

    De oriëntatiefase is afgerond wanneer er voldoende zicht is op verschillende mogelijkheden en kansen. Je neemt dan het besluit om een bepaalde technologie verder te onderzoeken.

  • Fase 2: Ideevorming

    elf, hoe mooi, trendy of verleidelijk ook, mag niet de enige reden zijn om het te willen uitproberen. Leidend moet zijn dat de tool daadwerkelijk bijdraagt aan het onderwijs. Om de bijdrage te onderzoeken gebruik je bijvoorbeeld het curriculaire spinnenweb. De bijdrage kan klein of groot zijn. De meerwaarde van het inzetten van kleine robots voor computational thinking kan al zijn dat kleuters zo spelenderwijs in aanraking komen met als-dan-redeneringen.

    Vragen om te stellen tijdens de ideeënfase:

    • Wat is het doel?
    • Welke meerwaarde heeft het voor de leerlingen?
    • Welk probleem lost het op?
    • Is deze technologie financieel haalbaar?
    • Is het voor ons mogelijk om met deze technologie te experimenteren?
    • Hoe bevordert of belemmert de technologie onze kernwaarden?
    • Hoofdvraag: past het bij onze onderwijsvisie?

    Om antwoord op deze vragen te verkrijgen is het belangrijk om alle informatie uit de oriëntatiefase terug te brengen tot een aantal kansrijke ideeën die daadwerkelijk iets bijdragen.

    De hoofdvraag van deze fase is: past de technologie bij onze onderwijsvisie? Het antwoord kan zijn ‘ja! En daarom doen we een experiment om deze technologie te toetsen’. Maar wees ook eerlijk als het antwoord eigenlijk ‘nee’ of ‘misschien’ is. Ga geen experiment uitvoeren dat niet bijdraagt aan jullie onderwijsvisie. Het kan wél zo zijn dat de visie is verouderd en mogelijk moet worden bijgeschaafd. Mogelijk draagt het uitvoeren van het experiment dan bij aan het herzien van de onderwijsvisie.

    Deze fase is compleet wanneer er een duidelijke hypothese of onderzoeksvraag is geformuleerd en helder is aan welk onderwijsdoel deze technologie bijdraagt.

Hoe bepaal je of je een idee wel of niet gaat uitproberen? 

Maak een afweging tussen de kosten en opbrengsten van het experiment. Doe dat zowel kwantitatief (de harde return on investment) als kwalitatief (wat brengt het nog meer teweeg?). 

Een voorbeeld: het doel is om computational thinking een boost te geven met de inzet van robotica. Dan zijn er verschillende opties. Een Nao-robot van een paar duizend euro of een Bee-Bot van minder dan 100 euro, kunnen allebei een boost geven. Voor welke robotica je kiest, hangt dan af van de context van het experiment. Om welke leeftijdscategorie gaat het? Een Bee-Bot is voor de onderbouw mogelijk een goede investering, terwijl de bovenbouw misschien meer heeft aan de Nao als studieobject, waarbij leerlingen de robot ook leren programmeren. Het is dus belangrijk de doelstelling van het experiment zo goed mogelijk uit te werken, zodat je weet welke technologie daarbij past.

Tip: onderzoek mogelijkheden voor subsidies of deelconstructies met andere besturen of onderwijsinnovatielabs. 

  • Fase 3: Ontwerp

    De derde fase gaat over het ontwerpen van het experiment: wat is het dat je wilt weten of toetsen? Op die manier kan er na afloop van het experiment iets zinnigs worden gezegd over de uitgeprobeerde technologie en het experiment.

    In een onderzoeksontwerp staat duidelijk vermeld wat er gaat gebeuren, met welke doel en op basis waarvan je bepaalt of de technologie werkt of niet. Daarnaast staat er in het ontwerp wat de kosten zijn van het experiment, welke middelen en ict-randvoorwaarden er nodig zijn om het experiment uit te voeren, wie het experiment uitvoert en welke andere mensen, zoals ict-ondersteunend personeel, onderdeel zijn van het experiment. Het hele onderzoeksteam, inclusief ict-beleidsmensen, is bij deze fase betrokken.

    Vragen om uit te werken tijdens de ontwerpfase:

    • Op basis waarvan bepalen we of de technologie werkt?
    • Wat zijn de verwachte en gewenste resultaten? Hoe worden die getoetst?
    • Hoe komen we erachter of de technologie werkt zoals verwacht?
    • Wat zijn de kosten van dit experiment?
    • Welke middelen en ict-randvoorwaarden zijn er nodig voor dit experiment?
    • Wie is er betrokken bij dit experiment en wat zijn hun taken?
    • Wat is de looptijd van het experiment?
    • Hoe noteren we data die we verkrijgen tijdens en na het experiment?
    • Hoe evalueren we en sturen we bij gedurende de loop van het experiment?
    • Op basis van welke criteria besluiten we of we doorgegaan met de technologie?
    • Wat is er nodig om dit experiment succesvol te maken?
    • Wanneer is het experiment een succes?

    Als deze vragen zijn beantwoord en er ligt een uitgewerkt onderzoeksontwerp, dan is deze fase compleet.

  • Fase 4: Aan de slag

    Nu begint het experiment pas echt: je gaat op een gestructureerde manier toetsen of de technologie oplevert wat je beoogde. Als dat niet het geval is, kunnen de verwachtingen worden bijgesteld of kun je de aanpak wijzigen.

    De resultaten van het experiment zijn niet altijd direct kwantitatief te meten. Leeropbrengsten gaan doorgaans niet linea recta omhoog, waardoor het moeilijk te bepalen is wat een technologie nou werkelijk doet voor het onderwijs. Toch is het belangrijk om gedurende het experiment in de gaten te houden hoe de betrokkenen omgaan met de technologie.

    Vragen om te beantwoorden tijdens de experimenteerfase:

    • Gaat het experiment nog volgens plan?
    • Toetsen we nog steeds de oorspronkelijke hypothese?
    • Vallen er andere dingen op die we van tevoren niet hadden voorzien?
    • Gebeuren er onverwachte dingen? Wat zegt dat?
    • Wat is tot dusver de mening over deze technologie?
    • Hoe betrokken zijn de mensen die ermee werken? Zijn ze gemotiveerd? Hebben ze er plezier in? Is de technologie behapbaar voor de leraar? Of is het eigenlijk te ingewikkeld?
    • Helpt de technologie om onderwijsdoelen te bereiken?

    Deze fase ligt in handen van de leraren en leerlingen die met de technologie aan de slag gaan. Daarnaast zijn er ondersteunende rollen die helpen bij het verzamelen van data en het opdoen van inzichten.

    De fase is compleet als de vooraf afgesproken proefperiode tot een einde is gekomen.

  • Fase 5: Interpreteren 

    In deze fase vindt de reflectie plaats op de inzichten die uit het experiment naar voren komen. Het kan blijken dat de technologie de verwachte resultaten opleverde en dus meerwaarde blijkt te hebben. Dan kun je besluiten de technologie structureel in de school of klas te introduceren.

    Het kan ook zijn dat de technologie wel iets heeft opgebracht, maar dat je nog niet helemaal overtuigd bent van de waarde van deze technologie. Je kunt dan besluiten om een nieuw experiment uit te voeren volgens een nieuw ontwerp.

    Als blijkt dat de technologie niet de verwachte resultaten oplevert of ronduit tegenvalt, dan kun je besluiten met de technologie te stoppen. Het experiment is afgerond. Ook dat is een waardevol resultaat, want het was geen leuke ervaring geweest als jullie deze technologie zonder experiment grootschalig hadden geïntroduceerd.

    Vragen om te beantwoorden tijdens de interpretatiefase:

    • Levert de technologie de verwachte resultaten op?
    • Voldoen de opbrengsten van de uitgeprobeerde technologie?
    • Moeten we dit in de klas of de school implementeren?
    • Hoe kunnen we de resultaten delen met collega’s?
    • Wat vonden de leraren ervan?
    • Hoe hebben de leerlingen het ervaren?
    • Hoe was het voor de ict-ondersteuning om met deze technologie te werken?

    Zorg ervoor dat alle betrokkenen gehoord worden in deze fase. Ga dus in gesprek met de betrokken leerlingen, leraren, het onderzoeksteam en de schoolleiding.

    De fase is afgerond als de resultaten helder zijn en er een besluit ligt over de vervolgstappen met deze technologie: doorgaan, stoppen of een nieuw experiment.

Vervolgstappen 

Na het experiment is het tijd om de opgedane kennis te delen, ook als het experiment niet de verwachte resultaten heeft opgeleverd. Waar lag het aan dat de verwachtingen niet uitkwamen? Dergelijke inzichten dragen bij aan de professionalisering van de organisatie en het beleid rondom technologische innovatie. 

Gaan jullie de technologie implementeren, dan is het belangrijk om te bepalen hoe. Wat is daarbij nodig? Denk aan het trainen van personeel of het opstellen van nieuw beleid. Daarnaast moet worden vastgesteld wanneer jullie de technologie opnieuw evalueren, en aan de hand van welke criteria. 

Vragen om te beantwoorden bij het vervolg: 

  • Hoe wordt de technologie in de klas geïmplementeerd? 
  • Hoe en wanneer gaan we weer evalueren? Wat zijn de criteria? 
  • Welke ondersteuning heeft personeel nodig bij implementatie van deze technologie? 

Resultaat van deze aanpak 

Na het doorlopen van deze vijf fasen heb je inzichten gekregen en resultaten behaald die waardevol zijn voor de organisatie, ongeacht of de technologie succesvol was of niet. Dit voorkomt grootschalige implementatie van technologie die later niet zo blijkt te werken als verwacht, met de nodige consequenties voor de leerlingen van dien.

Daarnaast ben je op deze wijze geen technologie aan het uitproberen op je eigen eilandje. Het hele onderzoeksteam is erbij betrokken en geïnteresseerd in de technologie, waardoor je een effectieve technologie mogelijk grootschalig kunt introduceren. Dit leidt tot vertrouwen van collega’s in de resultaten en inzichten. 

Niet geheel onbelangrijk vind en implementeer je met deze aanpak effectieve, innovatieve technologie die een bijdrage levert aan het onderwijs, gestoeld op bewijs. Deze aanpak draagt bij aan evidence-informed werken.

Innovatieversneller

Een goed idee kun je pas een innovatie noemen als deze succesvol binnen je school is geïmplementeerd. Dat is een heel proces, dat gepaard gaat met vallen en opstaan. Met deze tools krijg je daar meer grip op. Van bepalen welke idee de meeste potentie heeft tot je collega’s inzetten als ambassadeur van een innovatie.

Naar de innovatieversneller

Lees verder

Wil je meer weten over het experimenteren met innovatieve technologie?

De onderwerpen waarover wij publiceren